#kots

Hij komt bij mij en begint over zijn ex.
“Ze heeft een nieuwe vriend”.
“Oh” zeg ik.
“Ja” zegt hij. “Ik zag het op facebook. Hun vakantiefoto’s.”
Stilte.
“Met mij wilde ze niet op vakantie, weet je dat? Althans, die indruk kreeg ik. Ze plande in ieder geval allemaal tripjes met anderen.”
Ik vraag hem wat hij van de foto’s vond. “Tsja.. nou, ze lijken wel gelukkig. En die gast is facebookvrienden met zo’n beetje d’r hele familie. Die kent ‘ie blijkbaar allemaal al. Zelfs die tante die dertien cavia’s had liket álles wat hij post.”

“Wat vind je daar dan van?” zeg ik.
“Stom. Haha nee, grapje, ik vind het wel prima. Of ja, ja, ik heb er geen mening over eigenlijk. Het zal wel. Maar ik denk dan gewoon: ‘Goh, dus hij wel.’ Ik zag ook dat hij fan is van Ajax. Waren ze samen naar een wedstrijd geweest. Zij houdt echt van voetbal hè. Ik vond het wel stoer, zo’n voetbalchick. Maar zelf geef ik niks om voetbal. Dat snapte ze niet, zei ze: ‘Je bent toch een man??!’ ‘Klopt’ zei ik dan, en dan maakte ik daar een grapje over dat ik maar niet met jou zal delen.” Hij doet iets wat op een knipoog lijkt.

Hij tikt op de tafel en kijkt uit het raam. Tik tik tik. Ik wacht.
“Eén avond werd ze oprecht boos omdat ik niet wist dat Ajax speelde. Ik heb zó gelachen toen!” Hij grijnst: “Dat hoofd! Je had het moeten zien!”
Weer een stilte.
“Die avond zei ik dat ik haar leuk vond. Dat was geen nieuws, hoor. Maar het was wel de eerste keer dat ik het hardop zei. Ze mompelde iets van ‘Ja, ja.. ehh.. ja, je weet toch dat ik dat ook vind’ en daarmee was de kous af. Een paar weken later perste ze er zelfs een ‘ik vind je leuk’ uit. Dat was duidelijk een heel ding voor haar.”

Hij zucht en kijkt me aan: “Weet je, mijn vriendin en ik zeggen eigenlijk constant dat soort dingen tegen elkaar.” Hij moet hardop lachen. “Zij blèrt dan: ‘IK BLIJF ALTIJD BIJJJ JEEEEEEE!’ waarop ik dan roep dat ze de lekkerste is, want dat is ze. En de liefste, want dat ook. Ja ik weet het, hashtag kots. Heb je een teiltje, enzovoorts.”

Hij draait aan zijn horloge. “Ik vraag me dan af wat ze tegen hem zegt. Of zij samen anderen wel eens braakneigingen bezorgen.”
“Wat denk je?” zeg ik.
Hij zit weer aan zijn horloge.
“Ik denk het niet”, mompelt hij met een kleine glimlach. “Ik denk het niet.”